andries-de-rosa.jpg
 
 

Andries de Rosa

1869 - 1943

 


 
 

Over de jeugd van Andries de Rosa is vrij weinig bekend. Hij kwam op 4 april 1869 in een eenvoudig milieu ter wereld in de Amsterdamse Jodenbuurt. Na de lagere school werd hij opgeleid tot diamantsnijder, maar hij voelde zich niet thuis in dit beroep. Zijn hart lag meer bij de muziek, waar hij op jonge leeftijd mee begonnen was. Hij leerde zichzelf al doende de kneepjes van het vak.

Omstreeks 1893 vertrok De Rosa naar Parijs om er carrière als musicus te maken. Dat lukte maar ternauwernood. Een correspondentschap bij het blad De Kunstwereld, plus de uitgave van enkele composities voor viool en piano brachten net genoeg brood op de plank. Hij woonde op Montmartre, te midden van jonge schilders, dichters, beeldhouwers en musici. In 1894 maakte hij kennis met de jonge dichter en literator Saint-Georges de Bouhélier. Als gevolg van deze vriendschap werd De Rosa vaste medewerker muziek bij het maandblad Le Rève et L’Idée. Eind jaren negentig kwam De Rosa in contact met kunstenaars als de componist Gustave Charpentier, de schrijver Emile Zola en de dichter Paul Verlaine.

In 1897 was De Rosa getrouwd met Delphine Dreese, kort na de geboorte van hun tweede kind. Het echtpaar zou uiteindelijk drie dochters en twee zoons krijgen. Hij moest nu wel serieus de kost gaan verdienen; hij ging weer werken als diamantsnijder en verhuisde met zijn gezin naar Amsterdam. Twee jaar later verhuisden ze opnieuw naar Parijs. Daar werd hij in 1901 secretaris van de Parijse diamantbewerkersbond. Zijn vriendschap met Henri Polak, voorzitter van de Algemeene Nederlandsche dateert uit deze tijd.

In 1912 keerde De Rosa met zijn gezin terug naar Amsterdam, als gevolg van de crisis in de Parijse diamantindustrie; hij zou hierna voorgoed in Nederland blijven wonen. Hij vervulde verschillende functies bij de ANDB, en hield zich daar op hoog niveau bezig met de culturele vorming van de bondsleden. Bij vele internationale congressen en bijeenkomsten van diamantbewerkers was hij aanwezig; hij fungeerde dan soms ook als tolk.

In 1919 richtte De Rosa met een aantal ANDB-leden de Arbeiders-Vereeniging voor Lijkverbranding (AVVL) op. Cremeren was een socialistische en progressieve keuze. Uit religieuze kringen kwam er dan ook fel verzet tegen. Het aantal leden en afdelingen van de AVVL groeide echter snel. De Rosa was actief als redacteur van het verenigingsblad De Urn, en ging veel op pad om leden te werven en culturele manifestaties voor leden te organiseren.

Van componeren kwam het niet meer. Wel vertaalde hij boeken van onder meer Barbusse, Flaubert en Maeterlinck uit het Frans. Ook maakte hij een Franse vertaling van De Jordaan, een vierdelig epos dat Israël Querido tussen 1912 en 1924 geschreven had. In 1939 verscheen Sarah Crémieux, een grotendeels autobiografische roman, die zich afspeelt in de twintiger jaren in het Parijs van de diamantairs en diamantbewerkers.

In 1941 moesten alle Joodse bestuurders van de AVVL onder druk van de Duitse bezetter ‘vrijwillig’ opstappen. Zo ook De Rosa. In februari 1943 werd hij met zijn echtgenote door de Duitse bezetters gedeporteerd naar Westerbork. Van daaruit werden zij een half jaar later naar Sobibor doorgezonden, waar zij na aankomst onmiddellijk werden omgebracht.

Andries de Rosa schreef in een 19de-eeuwse Franse stijl, enigszins verwant aan Gabriel Fauré en Georges Bizet, zeer poëtisch en aangenaam in het gehoor liggend. In zijn liederen weet hij een betoverende sfeer te scheppen. In zijn instrumentale werken is hij zeer onderhoudend, hij geeft instrumentalisten de gelegenheid om hun muzikaliteit en virtuositeit te tonen. Een voorbeeld is de Rhapsodie Orientale voor viool en piano – een werk dat geschikt is voor uitvoering in de salon.

 
 
 

Selectie van werken

Rhapsodie Orientale 1890 viool en piano
Crépuscule ongedateerd voor zangstem en piano

 

Een volledige werkenlijst van Andries de Rosa is te vinden op Forbidden Music Regained.